het kankerlijf
de ogen waren geel als pus uit rottend vlees
de tong was groen als gore hoestsiroop
de vale kaken kraters
haar valse tanden in een helder glasuit de catacomben van het kankerlijf
weerklonk slechts de donkere ratel
van een moede beerga nu liefste, laat ons los
klonk heel dichtbij ons traangefluister
ze slaakte toen een diepe zucht
het hart staakte stilletjes de strijdze wist
haar allerlaatste amen
kwam voor de dood op tijd