verhaal

Huidhonger

detail uit Madonna omringd door serafijnen en cherubijnen, Jean Fouquet

Ik stapte naar broer toe en spontaan gingen mijn armen omhoog voor een omhelzing. Even snel echter rinkelde het alarmbelletje: “Beter niet doen!” Het viel me toen op hoezeer ik doordrongen ben van het feit dat je elke aanraking moet wikken en wegen. Kan ik besmet raken? Kan ik broer en bij uitbreiding een hele cirkel besmetten? Maar ook, kijken de anderen? Je wilt je de woede van een ander niet op de hals halen, niet nu. Nu de lontjes kort zijn en verbale agressie om de hoek loert. Je stelt sociaal wenselijk, epidemiologisch verantwoord gedrag. Het blijft gek. Het voelt raar. Iets ontbreekt. Het hechte contact.

Bij een tweede afspraak, na een versoepeling van richtlijnen en regels, ontmoet ik broer en Veerle opnieuw. Hij geeft spontaan een zoen op de wang. Het is een beetje schrikken. Alsof je een wet overtreedt. Heel even raast het door mijn hoofd: “Mag dit wel? Heeft iemand dit gezien?” Na een wandeling van ruim twee uur neem ik afscheid van Veerle. We besluiten allebei dat we de zachte pasjes van een omhelzing zullen dansen. Gedurende enkele tellen de aanraking van een ander lijf. Schouder aan schouder, armen om elkaar heen, voelt het alsof ik in eeuwen niet werd aangeraakt door haar. Dat ik veel te lang niet door haar werd beroerd. Ik voel een rilling langs de ruggengraat. Het doet deugd. De coronakramp smelt als sneeuw voor de zon. En de anderen kunnen even opdonderen met hun vrees. Nu gaat mijn welzijn, mijn mentale welbehagen voor. Niet nog een keer de curve.

Ik telefoneer, ik chat, ik heb videogesprekken, ik schrijf brieven en kaartjes. Bij elk afscheid word ik me bewust van een gemis. Het gemis elkaar aan te raken, het andere lijf te voelen. Jezelf één te weten met de ander, de verbondenheid als pantser tegen een soms te kille wereld. Ik las ooit dat het menselijk lichaam bij een lange omhelzing oxytocine aanmaakt. Dit hormoon staat beter bekend als het knuffelhormoon. Het is ook het hormoon dat we aanmaken tijdens de borstvoeding zodat de band tussen moeder en kind nog wordt versterkt. We voelen ons gelukkig bij de productie van dat hormoon. Het is mooi meegenomen dat je in mindere mate eenzelfde effect krijgt bij het verorberen van een reep chocola van de puurste soort. Ik heb namelijk geen kind om te voeden, behalve dan mijn kleine Sarah. Kleine Sarah hunkert soms naar een vertrouwde hand op de schouder, een aai over de bol, zelfs een simpele high five. Het is de intieme tederheid die huidhonger stillen kan.

Zwijgen

‘Zwijgen kan niet verbeterd worden.’, aldus Willem Elsschot. Zo was het vandaag. Vader zei: “Ik kan maar beter zwijgen”. Niet rancuneus, niet bitter, zelfs niet spottend. Eerder wijs, of uit ervaring.

Beter moeder de vrouw niet tegenspreken, die voor je zorgt wanneer een verloren gewaande bril simpelweg rust op wat rest van je wilde haren. Wanneer sokken eigen kleuren kiezen, zomaar. Wanneer een datum zonder waarschuwen wordt gewist. Wanneer alledaagse woorden weigeren de tip van je tong te raken. Beter zwijgen dan. Al laat je de hersenen kronkelen op zoek naar juiste lettergrepen en reken je nog in Belgische franken. Overgoten met een handjevol grove korrels zout. Voor dat tikkeltje meer drama.

Met pretlichtjes in de ogen observeer je het kind dat tegenover je zit, jouw dochter, ik. Ik rook, ook al wil je van de gloednieuwe veranda liever geen asbak maken. Ik slurp koffie, hoewel dokters zeggen dat nu, net even nu, cafeïne een verboden vrucht zou moeten zijn. Beter zwijgen. En toch die pretlichtjes.

Een spelletje schaak?” vraagt vader. Het vierkant dat jou en mij sinds mijn tienerjaren al laat cirkelen. Waar we in remise of pat toch een glimlach toveren kunnen. Een schalkse schaakmat wordt steeds bejubeld. Winnen doen we allebei. Omdat we schaken en zo spelenderwijs elkaar steeds weer terugvinden tussen zwart en wit. Een beetje als grijs, de kleur van een oude man.

Koude rimpelhanden die soms angstig de hand niet schudden kunnen. Woorden die regelmatig net geen zinnen vormen. Namen raken door elkaar. En waar is weer die verdomde bril? Er wordt gezegd met ogen wat Elsschot niet verbeteren kan. De dame staat altijd op haar kleur. Vader zwijgt niet, vindt het woord en lacht: “Revanche?

Bitterzoet

6 mei 2020; 15:01; Suikerrui.

‘Onze Rosse’, Joliefoto: Polskaya

Ik zit op een bankje en kijk naar een bord aan de overkant. Een bord van een bekend schrans buikje rond ribbetjesrestaurant. Het bord is eigenlijk een gedoofde lichtreclame merk ik nu. Het zegt: “Welkom”, correctie: “Welcome”. De andere neon leest “The place for ribs”. In het Engels. Logisch. Hier aan de Suikkerui zou het nu krioelen van verre toeristen of eendagsvliegjes uit de rand. Bezoekers uit een andere stad, of uit andere verre continenten. Zoals Japanners met beleefde knikjes op weg naar Nello en Patrasche. Of Chinezen, gehoorzaam achter een paraplugids. Uitbundige noorderburen ook.

De openbare ruimte is in coronatijden een soort museum van de mensheid. Dat was het altijd al veronderstel ik. Alleen neem ik nu de tijd om het te bezoeken, te observeren en te herkauwen en door te spoelen met een minimum aan kritiek. Om een en ander vervolgens uit te spuwen als een woordbal. Zoals ‘Onze Rosse’, de langharige kat Jolie, dat nu doet. Nu ze nog even niet naar de kapper mag. Haar lange haren zijn een rubensiaanse kraag. Haar winterjas is zodanig aan het klotten geslaan dat één dreadlock wel een vijfde pootje lijkt. Arm schaap die kat. Maar goed, ik wijk af.

De openbare ruimte als gratis museum dus. Ik zag een schilderij aan de Schelde. Het is een lang gedicht op de waterkering. Zachtgekalkte dichters op hard beton. Het is zoet hier aan de Suikerrui, de naam zegt het zelf. En het ijssalon is open. Maar het smaakt ook een beetje bitter. De musea geven nog niet thuis. En kunstenaars van elk allooi zitten op hun tandvlees. Waar uiten ze hun niet-essentiële boodschappen van algemene schoonheid bij gebrek aan podia, opnamestudio’s of galerijen? Waar is het platform?

Het is hier ook wel zoet, zo zittend op het bankje. Hondjes krijgen een drievoud aan wandelingen voorgeschoteld. Het ijssalon doet er een schepje bovenop. Mensen slurpen en knabbelen uit huis maaltijden van de meeneemboer. Bij de noorderburen is de briefbustaart een hype. Oma’s appeltaart in een maatpakpostpakketje glijdt naadloos in de gleuf. Ben je toch een beetje op de koffie geweest bij jouw cirkel.

Het zijn bitterzoete tijden. Sommigen staren zich blind op cijfers, curves en immuniteit. Zijn boos op regeltjes die draaien als een windhaan bij een ietsje té beaufort. En toch, sinds het anderhalvemeteren, voelden sommigen zich nog nooit zo verbonden met elkaar. Ondanks het nodige geklaag, de vervelende betweterij en het hoogtij van galspuwerss, sarcasten en doemdenkers, ben je hier in Antwerpen nog altijd ‘Welcome’. Welkom, bienvenue, välkommen, auf wiedersehen. Ik ben toerist in eigen hoofd op een bankje aan de Suikerrui. Daar hoort een ijsje bij: vanille en pistache. Het klinkt een beetje als een standbeeld.

Yes I can!

working out with Optima Vita

Vanochtend opgestaan met een goed gevoel. In deze beproevende tijden werd ik wekenlang geprikkeld en gebombardeerd door een overdaad aan informatie, lukrake leugens, paniekvoetbal en politiek theater. Ik zag een panische kudde zonder herder pijlen volgen naar om het even waar. Bij een curve nemen ze een bocht naar het ongewisse, bij een andere curve vieren ze vroegtijdig de overwinning. Het is chaos. Het gezond verstand maakt plaats voor ruwe emoties. We ballen onze mentale vuisten of huilen droog zout.

Ook ik voelde treurnis en angst, maar ook woede. Woede omdat anderen woedend werden. Een vicieuze cirkel van pure energieverspilling. Mijn batterijen liepen leeg. Ik draaide door. Omdat het moet. We draaien steeds maar door, alles moet steeds maar moeten. Maar vooral voelde ik dat het voor mezelf anders kon. En moest. Uit chaos kwam de creatie.

Vanochtend opgestaan met een goed gevoel en een takenlijstje. Het regende al even bloemen van tips en suggesties en ik plukte wat niet snel verwelken zou. Negen minuten wakker worden met Sam Harris – bewust ademen, mindfullness. Een workout met een motiverende Nederlandse op haar Optima Vita You Tube kanaal. Ik hou van haar peptalk – ‘Ik ben nu al trots op jou!’, ‘Nog even volhouden!’ Het gaat erin als zoete pap in een poging om straks weer binnen de lijntjes te kunnen kleuren van een net te spannende jeans. Die bovenste knoop moeten ze heruitvinden, echt wel. Alles krimpt in de wasmachine, eerlijk waar.

’s Avonds, de lichten gedempt en drie kaarsjes sfeer, maan ik het hoofd aan tot rust en log ik uit met Pixel, de app die vraagt ‘Hoe was je dag?’ . Mijn dag was 4/5, een smiley zonder uitbundigheid. Een smiley. En voor bedtijd – dan moeten ogen dicht en snaveltjes toe – smokkel ik stiekem nog een quote voor onder mijn kussen. “Every day is a second chance”. Yes it is. Yes I can!

Zon

26 april 2020; zondag 17:11; Noordkasteelplasgras.

Een bries, zon. Gevoelstemperatuur een graad of 18°Celsius, schat ik. Uit de wind geeft de zon veel warmte. Correctie: de zon geeft altijd veel warmte. Ze straalt loeihard en zou me het vel van de botten schroeien ware het niet dat de bries daar een stokje voorstak. Niet alleen de bries, maar ook de atmosfeer en de wolken, maalstromen misschien en zoveel meer. Maar dat doet er hier niet toe. Niets doet er hier toe. Of alles. Of iets daartussen in. De zon bij een plas. Weerkaatsingen van mijn pen.

Artikel 9

Er ligt post van De Post in mijn brievenbus. “Hallo, ik kwam langs op 30.11.18 en zal uw aangetekende zending klaarleggen…”. Verder lees ik niet, ik schrik me rot. Haalt een donker verleden van schulden en aanmaningen me in? Erger nog, heeft de oude huisbaas zijn laatste adem uitgeblazen en wordt het huis verkocht en moet ik uit mijn stekje? Of heeft het niets met mij te maken, maar alles met het spoor van financiële vernieling dat mijn ex nalaat naar het diepste van zijn ravijn? Ik leg het briefje op mijn bureau, laat het rusten. Doemscenario’s ebben zachtjes weg. Wat komen moet, kome.

Terwijl ik dit schrijf, op twaalf december, ligt er naast me weer zo’n briefje. “Hallo, ik kwam langs op 10.12.18 en zal uw aangetekende zending klaarleggen”. Nu valt mijn oog op nog andere lettertjes – zelfs in het vet! – waar mijn bange ogen blind voor waren. “Uw aangetekende zending is een gerechtsbrief.” Ik glimlach omdat ik nu weet. Niks dode huisbaas, gelukkig maar. Niks aanmaningen, ik betaal altijd netjes mijn rekeningen een academisch kwartiertje te laat. Niks spoken van een ex overzee. Ik krijg waar ik om vroeg. De uitnodiging van een vrederechter.

Ik mag mijn zaak pleiten bij de edelachtbare. Laat me nog even beschermd worden door artikel 9. Geschreven voor een persona met een geestesziekte. Laat me, als ik het noorden kwijt zou raken; laat me, als ik manisch eigenwijs ten onder ga met valse vleugels, toch landen in de zachte berm van de zorg. Onder dwang. Geëscorteerd, als het moet, door de lange arm van de wet. Het lijkt een paradox, maar het voelt veilig.

Misschien is weten dat een isolatiecel mogelijks op die persona wacht, net het wapen om de demon van de manie te temmen. De teugels in eigen handen te houden. Te zeggen: “Braaf zijn, jij kwelgeest, of ik sluit je op”. Ondertussen blijf ik wel lief. Zo’n demon heeft er tenslotte ook niet om gevraagd gevangen te zijn tussen twee oren.

Hoe het is

Voorzichtig, bijna verontschuldigend, vroeg ze hoe het is om psychotisch te zijn. Ik stelde haar gerust dat zo’n vraag helemaal ok is en ik moest daar even diep over nadenken omdat net het ‘zijn’ op zo’n moment heel vaag is. Wie ben je nog wanneer je zelfbewustzijn, zoals je het doorgaans ervaart, compleet verandert? Je weet waar je bent, je weet wat je doet.

En toch heb je niet gemerkt dat er vijftien kilo’s van je lijf zijn verdwenen op evenveel dagen. Dat je nachten niet slaapt en dagen niet eet. Je voelt geen honger, geen dorst, geen fysieke pijn. Je hebt de fysieke kracht van een dier dat overleeft, maar je geest maakt zich langzaam los van een realiteit die je normaal gezien voor waar aanvaardt. Kleuren krijgen een betekenis. Niets is toeval. Er is een hoger plan. Het Ego brokkelt langzaam af en maakt plaats voor een wezen dat zweeft tussen hemel en Aarde.

Zonder schijnbaar doel, behalve dan een missie die alleen voor de dwalende geest op dat moment duidelijk is, begint de tocht naar het Licht. In werkelijkheid is het een vlucht naar niets. Taal wordt verkondiging en in de misnoegde profeet ontketent er zich in alle vezels langzaam maar zeker een woede tegen alles wat beschaafd is. Tegen alles wat autoriteit is. Tegen allen die die wilde geest willen temmen. En zo stap je bijvoorbeeld in het putje van de nacht uit een politiewagen en scandeer je blootvoets een mantra voor genezing in Sanskriet. Het heeft niets om het lijf. Dat komt later. De blauwe pyjama, de blauwe kamer. De keiharde kater.

Voorzichtig, bijna verontschuldigend, vroeg ze hoe het is om psychotisch te zijn. Zo’n vraag is helemaal ok.

Voor alle lieve mensen in mijn terugvalpreventieplan. Dat het moge blijven een heropname voorkomen.

Drukdrukdruk

Drukdrukdruk. Het is druk. In mijn hoofd schreeuwt elke gedachte om aandacht. “Ik eerst!””Ik eerst! “Nee, ik.” “Ik ben belangrijker.” “Ik heb spoed.” “Ik heb haast.” “Ik moet.” Toeters van auto’s. Toeters van stress. Bellen van mobieltjes. Rinkeltoontjes. Stresshormoontjes. Drukdrukdruk.

Langzaam tikt het hart de tellen van mijn klok. Ik adem in, ik adem uit. Voel de voeten op de Aarde. Baadt het hoofd in zonneschijn. Welbevinden. Rust vloeit binnen. Als een stroom eeuwig eindeloos op weg naar oceaan.

Drukdrukdruk. Ik ben druk. Luid. Brulaap. En schreeuw stil “Stop!”. Niemand luistert. Ze zijn toeters van stress. Bellen van mobieltjes. Rinkeltoontjes. Stresshormoontjes. Drukdrukdruk. Iemand fluistert.

Ik spits de oren. Iemand fluistert. Zacht mijn naam, “Saartje”. Ik luister en lach. Rust vloeit binnen. Als een stroom eindeloos op weg naar water. Nu onmiddellijk wordt later.

Voor Thomas, broer. En voor andere Thomas, Alberico, auteur van ‘Geflipt’

Schotelantennes

Ik zit wel eens in de trein naar Amsterdam. En stiekem doe ik soms luisteren naar waar andere reizigers het over hebben. Hebben ze het leuk, dan kan ik me wel eens moeien en een bordje Vlaamse humor voorschotelen. Een amuse gueuletje,zeg maar. Hoor ik vreemde trottertalen en zie ik rugzakken dan durf ik wel eens vrijblijvend een yurtje in de Mongoolse steppe aanbevelen, geen commissie vereist.

Ik zat laatst in de trein naar Amsterdam. Net voor Centraal mindert hij vaart en slentert langs de buitenwijken. Mijn oorschelpen vangen de dialoog van het koppel achter me. “Kijk, schotelantennes! Daar moet ik geen plaatje bij maken, he. Dat zijn dus allemaal Turken, he schat. Allemaal sociale woningen. Nou ja, gesubsidieerde woningen. Dat is dus ons geld, he schat. Dat komt hier maar wonen.”

De trein neemt terug vaart en glijdt nu langs de mooie, oude pakhuizen nabij Centraal. Dakterrassen, terrassen op het water, bootje erbij, bamboemuren, bubbels en teak. “Dit zijn prachtige panden, he schat?”, zegt hij, “maar ja, we gaan dus niet in Amsterdam wonen.” “Neen”, aarzelt ze, want gaf ze wel het goede antwoord? “Neen”, zegt hij “dit is onbetaalbaar joh!”.

De trein bereikt het perron. Het koppel staat recht en begeeft zich naar de deur. Nu kan ik ze zien. Zijn cashmere mantel, zijn handgemaakte leren schoenen, zijn kapsel met een smeertje Wildersgel. De vrouw schuifelt nederig achter hem aan. Haar Jackie mantelpakje heeft slechts één plooi. Daar waar ze de angstige billen moest knijpen misschien.

Ik wilde nog zeggen “Mijn vader heeft een schotelantenne in de tuin. Hij is geen Turk.” Ik vrees echter dat dat zijn stap naar het stemhokje op vijftien maart alleen maar kordater zal maken. Ik heb toen maar gezwegen. Niets echter ontneemt me deze inkt.

Dear God

I never wrote to you before, but there’s something I have to get off my chest.

You created the light and the dark, day and night. And that’s fantastic, don’t get me wrong. The sunrise is a tender and soft welcome to a newborn day, every day. The first cup of coffee in the garden, steaming solice on the bench with a friend on your side. Dewdrops, a fading memory on the grass. The final chord of the day, a mesmerizing sunset. The stars that shimmer one by one to brighten up the universe. Peace lands upon the moonlit campfire that warms friends who traveled a same path. Good job, God. Really.

And then – was it the fourth day or the fifth, I lost count – on came the water creatures and the flying species. Pure genius! The song of the blue whale travels for miles. Birds beat their wings across the globe just to lay one single egg. Miraculous, God. How did you come up with that?

And so you kept going: seas, islands, a bit of creating here, a bit of doodling there. Even man. To your image, for go(o)dness sake.

And suddenly, on the seventh day, you took a rest. Not because you were tired, no. Not even to park your lazy bum, read the paper. Take a breath, snap out of it and then chop chop back to work. No. You said that all was good. Yes, that’s what you said: all is good. Everything was perfect. You were perfectly happy. Man should rule over all other creatures from now on.

Well, God. I don’t mean to mock your creation, but that ruling isn’t going quite so smoothly lately. Great leaders are scribbling false promises, shake fake hands and plunge their full bellies onto golden thrones as if it were day seven. Meanwhile scanty armed children are marching to great wars. Bombs blast craters where a bench used to be, solice is lost. The light is a molotov in a mosque at night, the dark is a shelter where a motherless child hides.

Therefore, God, I never wrote to you before, but today I have one question. Can you, just this once, make it an 8-day workweek?
And then say: all is good.

Thank you in advance.

Greetings,
Sarah