gedicht
Vederlicht
oh, een donsje te zijn
niet wetend van de eend
die is geplukt voor mijn vrijheid
niet wetend van de deken
waarin ik ooit zal worden gekooid
gewoon een donsje
vederlicht en zacht
gedragen door de wind
Antwerpen, 19.10.08
Pauzeknop
stel er was een ‘pauze’ knopje
en eentje voor ’traag vooruit’
om dan de gebeurtenissen
beeld per beeld te observeren
hoe we dan konden leren
waar en hoe het allemaal begon
beeld per beeld
een oorzaak, een gevolg, een oorzaak
zouden we dan ingrijpen en waar
wat zouden we knippen uit die film
en wordt het dan censuur
of zouden we blijven stoten op een muur
het hart verstomd in onmacht
het lood diep in de schoenen
de moed zwaar voorbij de schouders
eeuwig en afkeurend zuchtend
“dat heb je nou”
De perenboom, Nederland, 16.8.2008
moeten mogen
ik moet – ik mag
ik haal ze wel eens door elkaar
en geef zo vrij spel
aan een steigerende druk
in mijn snelkookpan
bedachtzaam wokken zal ik leren
traag alert attent
af en toe beroeren
Antwerpen, 15.8.2008
illustratie Suus De Mey
het kankerlijf
de ogen waren geel als pus uit rottend vlees
de tong was groen als gore hoestsiroop
de vale kaken kraters
haar valse tanden in een helder glasuit de catacomben van het kankerlijf
weerklonk slechts de donkere ratel
van een moede beerga nu liefste, laat ons los
klonk heel dichtbij ons traangefluister
ze slaakte toen een diepe zucht
het hart staakte stilletjes de strijdze wist
haar allerlaatste amen
kwam voor de dood op tijd
Vijf weken
Vijf weken tussen weten dat je ziek was en jouw as in een pot. Vijf weken waarin jouw lichaam zienderogen verdween, alsof het oploste in het niets. Vandaag gaan we wat rest van jouw vergankelijkheid uitstrooien in een rivier. We gaan herinneringen ophalen, samen delen wat niet te verwoorden valt. En ja, we gaan drinken en eten. Het wordt een feest zoals jij dat hebt gewild. Toch wordt het heel stil in mij. Jij hebt de dood in ons midden gebracht en wederom moet ik voor de spiegel staan. Ik stel mezelf de vraag: wat doe ík in vijf weken? Toen jij koud en kil op het bed lag, schreef ik je een laatste brief.
lieve Frank,
ik eet vandaag nooit meer bangers en mash
ik reis met je mee naar de Ballenys
we groeten de walvissen
en dansen met de pinguïns
je hangt aan onze muur
in een foto van een Tibetaans weeskind
goede punten voor jouw karma
de vrouwentongen vertellen jouw verhaal
ik mocht nog één keer in je ogen kijken zondag
het leek echte rust
en een onmetelijke dankbaarheid
de sushi smaakt me niet vandaag, Frank
ik hou het bij een Duveltje
op reizen, op jouw reis
op jou
je zei steeds sorry
alsof je er niet mocht zijn
nou Frank, moet je weten
als er één ding is dat ik nog wil van jou
kan je er nu zijn?
ik zoek je op in mijn dromen
ik kom naar je toe in meditatie
ik zal je vinden in het licht
maak jij maar al een kampvuur
de warmte maken wij
ik moet gaan nu, Frank
en jij ook
ik ga het gietertje vullen
de vrouwentongen roepen mij
liefs,
Sarah
Transformatie
Wel het kleine onkruid in een perk
Niet de grote rode beuk, zo wijs
Niet de zuigeling naar de zerk
Wel de oude rimpelvrouw, zo grijs
Eren wij de dood?
Eren wij een illusie,
Een bokkensprong van onze geest?
Met hoogmissen en treurnissen
Wordt de ultieme angst geëerd
Maar zien we niet de wondere geboorte
Van het Zijn wat transformeert
Hoei, 9.7.2004
Baaljaren
het is verafschuwen de kille kater
en toch zuipen als een beest
zin in springen, dansen en zingen
maar niet opdagen op het feest
het is vragen om wonderwarmte
en toch mikken met de speer
denken aan afscheid in de pampas
en toch ademen telkens weer
Antwerpen, 16.06.2003
stad van regen
tijd heelt alle wonden
schreef een bond zonder naam
in roze woorden op de grijze tram
rijdend doorheen
grauwe druppels regen
eenzaam reis ik
lijn acht middernacht
starend door het raam
een traan groeit in mijn oog
ik kijk naar de maan en weet
een wonde kan nooit meer heel zijn
grauw kletteren druppels regen
tegen tram lijn acht
maandag middernacht
eenzaam reis ik
met een pijn zonder naam
een wonde niet te verwoorden
blijft alleen
maar traan
Antwerpen, 1989
Aan een mens
nu jij
geboeid kan luisteren
jouw mond vol tranen
van mijn woeste barenzee
de ogen uitgetrokken
door de nagels van de dood
nu jij weerloos
uit mijn mond verlangt:
nog één korrel voor jouw lege maag
één beeltenis van leven, één woord van wijsheid
sluit ook ik de ogen
en maak het stil als dood in mij
met nieuwe honger zal je voelen
hoe wrang de mensenoogst moet smaken
het dorre landschap van jouw oliezee
noch een diamant van bloed
verzet de schuldenberg
van jouw ontroerend goed
zo lang je blind van angst niet wilt weten
hoe het als jouw moeder voelt
veroverd en berooid
geplunderd in de nacht
zo lang blijf ik, Moeder Aarde,
onderdanig dienend,
jouw onbegrepen stille kracht
Antwerpen, 7 maart 2005
Maanmeer
zachtjes wiegt het riet
in de hand van het kind
ze zit
het maanmeer briest
zachtjes wiegend
het kind
ze kijkt naar vogels